top of page

Ooggetuigenverslag

van Arjaan Elenbaas 

In die tijd speelde ik in het tweede elftal van voetbalvereniging ‘de beren’ uit Baarland. Ik stond rechtsback. Ons elftal speelden dikwijls uitwedstrijden aan de overkant, in Zeeuws-Vlaanderen.
We reden op de fiets naar de haven van Hoedekenskerke en staken vervolgens de Schelde over met de veerpond naar Terneuzen. We speelden uitwedstrijden in heel de Kanaalzone. Na afloop van de wedstrijden gingen we vaak met een hele ploeg stappen in Terneuzen. Zo ook op de bewuste zaterdag van 31 januari 1953. Het stormde hard toen we ’s avonds om half tien besloten terug naar de pond te gaan voor de reis naar Hoedekenskerke. Zó hard dat de schipper van die avond niet uit wilde varen. Hij wou het risico niet nemen. Nu woonde er op de boulevard van Terneuzen, vlak bij de veerhaven, een andere schipper. Die was iets ouder, had geen dienst maar was toch even komen kijken hoe het ermee stond.
“Nou niet zo best”, zei de dienstdoende schipper; “moet je die golven zien. Ik vaar zo niet uit.

“We willen graag naar huis”, drongen we nog aan.

“Nee, ik doe het niet”.  

“Dan doe ik het wel”, antwoordde de andere schipper. “Wie gaat er mee; het is geheel op eigen risico. Denk daar wel aan”.

Als jonge jongens lieten we ons dat niet zeggen. Vanzelfsprekend gingen we mee.

En zo zijn we uitgevaren. Maar het was me het reisje wel. De zee ging tekeer als een beest. Hoge golven sloegen steeds maar over de reling. Ik had op de boot nog een biertje genomen dat ik even later door de hoge golven over me heen kreeg. Het zou niet de laatste keer zijn dat mijn kleren nat werden die avond. Ik was zo stom geweest om op een gegeven ogenblik eens bovendeks te gaan kijken. Ik kon er op mijn benen niet staan en ternauwernood de reling vastgrijpen voor ik overboord sloeg. Een dekknecht gooide me een touw toe en op zijn aanraden bond ik mezelf vast aan de reling. Ik was erg geschrokken en binnen de kortste keren was ik weer kletsnat. Nu van het overspattende water. Het duurde vreselijk lang eer we bij Hoedekenskerke waren. Eindelijk zagen we het haventje. Daarmee kwam de tocht nog niet ten einde. Door de hoge waterstand en harde wind bleek het al gauw onmogelijk om de haven in te varen. Bij elke poging schoot de pont voorbij de inham. De walknecht van die avond was Jacob Leijs. Zijn taak was het vastleggen van de pond. Hij stond zover mogelijk op de brug om de trossen aan te pakken zodra het maar kon. Bij de vierde poging voer de pond met zo’n vaart naar binnen dat de steiger werd geraakt mét het gedeelte waarop Jacob Leys stond. Dat deel plofte samen met Leys in het water. Even kwam hij weer bovendrijven. We probeerden hem met een bootshaak te pakken te krijgen. Dat lukt maar niet en op een gegeven moment kreeg hij een klap van de schroef. Toen heb ik hem niet meer gezien. We hadden allemaal het besef dat het met hem gebeurd was. De pont kon niet meer aanleggen omdat de brug grotendeels in het water verdwenen was. Toen heet de schipper zijn schuit maar vast laten lopen op de kade aan het eind van de haven. Met een geïmproviseerde loopplank zijn we van boord geraakt. Heel het havenplateau stond onder water, net of het sprongvloed was. Maar het was eb! Samen met mijn maats en een paar dijkwerkers, hebben we de vloedplanken gezet en toen zijn we op huis aan gegaan. Want het was inmiddels middernacht geweest. Terug fietsen was inmiddels onmogelijk geweest vanwege de harde storm. Toen we op Baarland aankwamen was het twee uur geweest. Ik lag nauwelijks in bed of we werden gewekt met de boodschap dat de dijk op doorbreken stond…

Achteraf was het moment dat Jacob Leijs te water raakte het eerste dat iedereen aan boord van het schip wist: “dit is foute boel”. Later die nacht is er zoveel gebeurd dat het ongeval van Jacob Leijs al snel 'minder belangrijk' werd.


Nog vandaag de dag begrijp ik niet hoe ik bij thuiskomst die nacht gewoon naar bed ging en net deed of er niks aan de hand was. Ik wou, ik kon het gewoon niet geloven.

 


Arjaan Elenbaas

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bottom of page